door Adri Boon

Literair vertalen is meer en meer - ik spreek voor mezelf - een solitaire en sedentaire bezigheid geworden. Moest je vroeger nog wel eens de deur uit om naar de bibliotheek te gaan of een expert op dit of dat gebied te ontmoeten, tegenwoordig klik je je met - relatief - gemak naar alle uithoeken en krochten van de wereld die door de tekst waarmee je bezig bent wordt opgeroepen. Vandaar dat ik blij verrast was toen ik werd uitgenodigd voor een bijeenkomst in het hoge noorden van Catalonië van vertalers uit alle windstreken, die stuk voor stuk hun tanden stukbeten op de laatste roman van Irene Solà. Irene Solà was enkele jaren daarvoor internationaal doorgebroken met het lyrische natuur-epos Ik zing en de berg danst, inmiddels te lezen in 28 talen.

Vertalers worden vaak gezien als ‘ambassadeurs’ van een taal, een cultuur, een land. En dat geldt zeker voor vertalers die vertalen uit ‘kleine’ talen, en helemaal voor vertalers die vertalen uit kleine talen zonder eigen natie. In het laatste geval worden de vertalers gekoesterd, ja, zeg maar gerust doodgeknuffeld.
En zo toog ik dus - alles betaald - naar Olot, een stadje in de schaduw van de Pyreneeën, niet ver van het gebied waar de roman speelt. Leidt het Catalaans in Barcelona een moeizaam bestaan - die taal moet opboksen tegen het Spaans en het Engels van de expats - in de provincie is het (nog?) vaak de lingua franca: ik kwam op straat groepjes van twee, drie zwarte tieners tegen, kinderen van de vele immigranten, die met elkaar in het Catalaans liepen te kletsen.
Irene Solà maakte indruk. Ze vergezelde ons twee dagen en was gekomen met een loodzware hutkoffer vol bronnenmateriaal. Terwijl achter haar frêle figuur op het scherm de ene projectie na de andere uit haar beeldarchief verscheen hield ze boek na boek omhoog om erbij te vertellen wat ze daaraan had gehad bij het schrijven. Haar roman, Ik gaf je ogen en je keek in de duisternis, is een bedwelmende werveling van tijden, personages, geschiedenissen, van volksverhalen en getuigenissen, van fabel en feit.
We werden meegenomen naar plekken die een rol spelen in het boek, naar een museum om te kijken naar de dieren en planten die erin voorkomen, naar een restaurant om de niertjes in bloedsaus te eten die de romanpersonages eten. Gaandeweg raakte ik overtuigd van de meerwaarde van het verlaten van je (werk)kamer - wat Blaise Pascal ons ook voorhoudt. Een ding is koekeloeren op Instagram en iets anders is zelf ter plaatse geur, kleur en klank ervaren. En ik was helemaal om toen ik tijdens een wandeling door het stadje recht in de poten van een geit liep. Een doedelzak spelende geit met een hele sliert joelende kinderen achter zich aan. Een van de vele moderne tradities die levend worden gehouden in Catalonië én een scène die zo leek weggerukt uit Solà’s roman - te meer daar het hele verhaal van Ik gaf je ogen en je keek in de duisternis is gedrapeerd rond de slacht van een geit die hoofdstuksgewijs van kop tot kont verdwijnt in allerlei potten en pannen.

Ondertussen viel het weer eens niet mee om in ons mengelmoesje van nationaliteiten clichés te weerleggen. De Amerikaanse vertaalster vóerde, luid, het hoogste woord, de Zweedse wás doodernstig, de Spaanse scháterde van het lachen, de Italiaanse hád haar hele familie meegetroond, de Chinese bewóóg zich heel vaag en ambigu aan de rand van het hele gebeuren. En ik - hoe zagen zij mij?

De laatste dag van ons verblijf was er nog de fotosessie. Meermaals moesten we in het hotel de trap afdalen voor het juiste plaatje. En een paar dagen later stonden we in de krant.
Ik kan me bij dit soort evenementen nooit helemaal onttrekken aan de indruk dat je meedraait in een circus van belangen. Jij wordt gefêteerd en ‘zij’ kunnen met de foto van negen vertalers uit negen verschillende landen op een hoteltrap mooie sier maken en laten zien dat hun taal ertoe doet. Maar misschien ben ik inmiddels ook besmet geraakt met het transactionele denken. Kleine talen zijn fragiel - onze eigen taal incluis - en dienen met zorg behandeld te worden.
Reactie plaatsen
Reacties